© Frigga Asraaf 2008
Mensen die regelmatig werk van mijn hand lezen weten dat ik een vraaglustig persoon ben. Hoe langer ik ergens mee bezig ben, hoe meer vragen ik over het algemeen heb. Dat verwondert me nog altijd. Blijkbaar verwacht ik nog steeds antwoorden te zullen vinden. Ook dit is weer een schrijven waarin ik mijn vragen en overpeinzingen aan het papier toevertrouw, deze keer met betrekking tot seidh. Na vijftien jaar seidh en daarvoor al tijden aanverwante zaken, komt het me voor dat ik tot nog toe altijd aan het begin van een lange weg lijk te staan. Met elke stap ontdek ik weer iets nieuws dat op zijn beurt weer kan leiden tot onvermoede belevenissen.
Wat kan een mens met seidh? Veel, heel veel! Dat geldt althans voor mij, maar naar wat ik zo meekrijg ook voor veel anderen. Vaak al heb ik met veel genoegen alleen en samen met anderen van alles uitgeprobeerd.
Naast de voorgaande vraag is er nog een geëigende vraag: wat wil een mens met seidh? Wat mij betreft is het voor een belangrijk deel het plezier eraan beleven. Dat zegt echter niets over waar het voor aan te wenden is. Bij interesse in seidh zijn het vragen om te overdenken, samen met een aantal overwegingen. Een aantal van die vragen zijn: wil je er eens aan proeven of wil je er regelmatig van snoepen? En wat is je bedoeling op lange termijn? Wil je zo af en toe eens een trance-reisje maken of de runen zingen? Beschik je over bepaalde gaven en wil je die verder tot ontwikkeling brengen? Wil je het toepassen voor persoonlijk gebruik of uitgroeien tot seidhvrouw of seidhman om ook anderen van dienst te kunnen zijn? Het zijn allemaal vragen waar niet altijd meteen een antwoord op is.
Persoonlijk gebruik ik het begrip seidh heel breed, en ook breder dan ‘een noordse vorm van sjamanisme stammend uit Scandinavië’, zoals het wel omschreven wordt. Toverij was destijds een beproefd middel. Alle germaanse volkeren hadden ongetwijfeld hun vroedvrouwen en zieners, genezeressen en tovenaars. Angel-Saksen hebben ons immers hun Lacnunga nagelaten en de twee Merseburger Toverspreuken komen uit weer een ander gebied, het huidige Duitsland. Het gehele germaanse gebied verschaft bronnen om als uitgangspunt te dienen. Elke streek kent immers de eigen volksgebruiken en het eigen volksgeloof, waarvan een en ander heel oud is. Daarin is de nodige inspiratie van eigen bodem te vinden.
Een andere vraag die mij soms bezighoudt is: wanneer houdt religie op en begint seidh? Een vraag die ik steeds lastiger te beantwoorden vind, waarschijnlijk omdat er voor mij geen onderscheid meer is. Een man vertelde mij eens regelmatig buiten in de natuur te vertoeven. Soms ging hij ergens zitten en dan gebeurde het wel dat hij uren kwijt was. Dat klinkt mij als in trance geraakt te zijn. Bedrijft die man seidh op zo’n moment? Het lijkt mij van niet. Hoe het wel te benoemen, daarvan heb ik geen idee.
Zaken die niet tot het alle daagse behoren, het ongewone heb ik met betrekking tot seidh genoemd zien worden. Was wat in deze zin voor ons als ongewoon wordt aangemerkt ook ongewoon voor de gemiddelde Germaan? Is waar wij nu termen als seidh, hekserij of toverij voor gebruiken gelijk aan waar het bij onze voorouders voor stond? Even daargelaten of ze een woord als hekserij al kenden. Zo niet, dan beschikten ze vast over andere woorden die soms ook in onze taal nog terug te vinden zijn of anders in de dialecten die het nederlands rijk is. Begrippen als wikster, tjoenster en strijkster geven soms al iets prijs en bij andere rijst de vraag welk beroep of welke werkwijze erachter schuilgaat.
Wanneer was iets toverij, wanneer benoemde men het als zodanig? Dat is iets dat mij steeds meer intrigeert. Toverij was een normaal verschijnsel tot in de vijftiende eeuw en zelfs onderdeel van het dagelijks leven. De twee volgende eeuwen brachten een verandering in denken, een rationalisering. Vanuit de kerk werd angst voor tovenaars en heksen aangewakkerd en toverij werd aan de duivel toegeschreven. Deze lijn van rationalisering is door te trekken naar het nu, naar het afdoen van volksgeloof, waaronder ook toverij, als bijgeloof en onzin. Velen van ons zijn daarmee opgegroeid, maar bewust of onbewust ontbrak er blijkbaar iets en zijn mensen weer opzoek gegaan naar dat iets.
Geloof in toverij en geesten is nooit verdwenen. Altijd zijn er mensen die kaboutertjes zien of witte wieven tegenkomen. Altijd zijn er mensen geweest die met geesten van overleden zielen konden spreken, vandaag de dag spreken we vaak over mediums en paragnosten. Altijd zijn er mensen geweest die over helende gaven beschikten en onder meer door handoplegging bijvoorbeeld pijn konden wegnemen. Oude kruidenkennis is voort blijven leven, evenals allerlei vormen van natuurgeneeswijzen. De laatste tientallen jaren voltrekt zich een duidelijke kentering in het denken van groepen mensen, met name ook bij de aanhangers van heidendom in het algemeen. Wat mij betreft is de tijd er rijp voor dat dit soort zaken weer gewoon worden.
Die rationalisering en het afdoen van toverij als onzin heeft volgens mij onder meer tot gevolg dat het voor ons nu lastig is te bepalen wat toverij is, als helemaal de dagelijkse toverij. Toverde iedereen in vroeger tijden? Of was het voorbehouden bepaalde mensen, die misschien wel tot een bepaalde klasse behoorden, zoals priesters en seidhwerkers? Waren seidhwerkers ook genezers of was dat weer een apart beroep? Vaak zie je wel een overlap tussen dit soort beroepsgroepen.
Als toverij tot in de vijftiende eeuw een normaal verschijnsel was dan kunnen we aannemen dat iedereen zich met toverij kon bezighouden. In de saga’s worden meerdere keren vrouwen een heks genoemd als zij magie konden bedrijven. Over het algemeen lijkt het erop dat de vrouwen getrouwd waren, kinderen hadden en zo af en toe als het te pas kwam hun toverkunsten uithaalden. Ik noem een voorbeeld uit de Eyrbyggja saga (20): Katla weet een stel mannen die achter haar zoon aanzitten door middel van zinsbegoocheling te misleiden. Één keer zien ze haar zoon eenvoudigweg niet en de andere twee keer zien de achtervolgers een dier in plaats van de man. In de Völsungen sage brouwt koningin Grimhild een vergetelheidsdrank voor Sigurd. Dit met de bedoeling hem zijn liefde voor Brunhilde te doen vergeten, opdat hij met de dochter van Grimhild huwt. Waren de twee genoemde vrouwen seidhvrouwen? Of gewoon vrouwen die enige kennis van toverij hadden opgedaan. Van Egil Skallagrimsson, de hoofdpersoon uit Egils saga, weten we dat hij een nidstang kon oprichten en bedreven was in runenmagie. Maakt dat hem een seidhman? Een galderman of een runenmeester? Een magische runenmeester dan wel te verstaan? Was een ieder die het runenschrift beheerste ook meteen een magiër?
In hoeverre zijn al deze vragen belangrijk voor ons? Niet echt, zou ik zeggen. Het zou interessant zijn het te weten, maar die wetenschap veranderd niets aan mijn beleving in het hier en nu. Voor mensen die nu in seidh geïnteresseerd zijn en zich er in willen verdiepen is de taak weggelegd een eigentijdse seidh-traditie te ontwikkelen. Die ontwikkeling is ook in volle gang.
De zieneressen komen in de saga’s wel naar voren als vrouwen die van hun gave hun beroep hadden gemaakt. De saga van Erik de Rode stelt immers dat deze vrouwen in de wintermaanden van dorp naar dorp trokken waar ze graag gezien waren vanwege hun voorspellende gave.
Samenvattend geldt voor mij dat de huidige seidhwerkers alleen en samen het wiel opnieuw uit moeten vinden. Stukjes hebben we al wel tot onze beschikking. Het is uitproberen hoe van die stukjes weer onderdelen te smeden en hoe de verschillende onderdelen samen te voegen tot een geheel. Het is het aanleggen van een nieuw wegennet om in de metafoor van wielen en wegen te blijven. Ondertussen zijn er her en der gebaande al weer paden, vaak nog smal maar soms ook breder en wellicht zelfs al stukjes betegelde weg, maar veel ligt nog braak.
Hoe men seidh wil benaderen is aan ieder voor zich. Valt de keuze op de reeds gebaande paden? Deze hebben hun nut bewezen en bieden enige veiligheid en zekerheid. In het begin kan dit heel prettig zijn. Of ligt het meer in je aard om zelf een weg door het bos te kappen, ook al bevind zich een meter naast je een makkelijk toegankelijk voetspoor. Het één is niet meer of minder, slechts anders. Luister naar jezelf, blijf bij jezelf, onderzoek, stel vragen, betracht voorzichtigheid waar nodig, blijf nuchter en met de voeten op de grond staan, maar vooral: geniet. Dat is raad die ik wil meegeven.