© Draak 2006
Al enige tijd duikt zo nu en dan de vraag op wat priesterschap bij Germanen inhield. Ik kom beweringen tegen over een hele reeks aan taken die tot de bezigheden van een priester of priesteres van weleer gerekend worden. Vervolgens wordt dit plaatje geplakt op wat een heidense priester of priesteres in het heden zou moeten zijn.
Afgezien van dat laatste doet dit mij aan alsof er meer naar een, al dan niet geïdealiseerd, beeld van de keltische druïden is gekeken dan naar wat er werkelijk over priesters bij Germanen bekend is. Omdat door dit alles mijn nieuwsgierigheid gewekt was over wat er nou precies bekend is over de rol van priesters bij de Germanen ben ik de literatuur eens ingedoken.
Het eerste dat opvalt, is dat er eigenlijk heel weinig over priesters opgeschreven is. Er zijn een paar romeinse schrijvers die er in de kantlijn iets over hebben opgetekend. Verder zijn er later een aantal christelijke priesters geweest die over priesters bij de Germanen hebben geschreven. En er zijn nog wat episodes in de ijslandse saga’s waarin een priester een rol speelt. Erg weinig om een compleet beeld uit op te kunnen bouwen. Te weinig eigenlijk. Als je dan ook nog Julius Caesars woorden over het ontbreken van ‘druïden’ bij de Germanen1 ter beschouwing neemt zou je haast gaan denken dat er helemaal geen mensen met specifiek priesterlijke taken bij de Germanen rondliepen.
Veel van de overgeleverde kennis, vooral over priesters bij de zuidelijke Germanen, hebben wij te danken aan een andere Romein. Dit was Tacitus, die leefde in de eerste eeuw van onze jaartelling. In zijn Germania schetst hij een beeld waarin priesters in ieder geval in een aantal gevallen het voornaamste gezag waren bij de Germanen van zijn tijd. Zij gaven de wil van de goden door en hadden als enigen het recht om te straffen en verdragen te sluiten. Dit gezag liet zich ook zien bij de volksvergaderingen. Hier waren volgens Tacitus priesters degenen die alles in goede banen leidden. Voorts was het aan hen om het gezamenlijke lot van de samenleving of de stam te duiden. Verder leidden de priesters de belangrijkste feesten en ceremonieën, zoals de door Tacitus beschreven processie bij de cultus rondom Nerthus.
Tacitus verwijst wanneer hij spreekt over het voorspellen van het lot voor de hele stam naar een soort staatspriester2, die dit ritueel leidde. Dit lijkt te staven met een rapport over de Bourgondiërs die een hogepriester hadden die de titel Sinustus (‘oudste’) droeg. De britse monnik Bede schrijft in de zevende eeuw over de priester Coifi bij de Angelen. Hij noemt hem primus pontificum, ‘eerste der priesters’3. Deze laatste twee termen lijken verder te wijzen op een zekere hiërarchie bij de priesters. Of dit ook daadwerkelijk het geval was en of dit bij meer dan enkele van de germaanse stammen zo was, blijft natuurlijk gissen.
Met Tacitus hebben we dus een Romein, zo’n anderhalve eeuw na Ceasar, die een volstrekt ander beeld van Germanen schetst. Een samenleving waarin priesters in ieder geval bij een paar germaanse stammen een belangrijke richting gevende functie spelen en waarin zij een belangrijke bindende macht lijken te zijn.
Jan de Vries verklaart dit verschil door er op te wijzen dat Julius Ceasar in contact kwam met Germanen toen ze in een staat van oorlog verkeerden.4 Daarnaast was hij al eerder in contact gekomen met de Galliërs. Daar trof hij een strak georganiseerde priesterkaste aan die grote esoterische wijsheid bezat, zich bezig hield met de opleiding van jongeren en een grote rol in de politieke besluitvorming speelde. Dit alles trof hij in die vorm niet aan bij germaanse stammen van zijn tijd.
Bede noemde ik hierboven al, maar behalve hem zijn er meer christelijke priesters die over de heidenen van vlak voor of tijdens hun tijd hebben geschreven. Deze heidenen leefde echter wel in andere streken. Eén van hen was Adam van Bremen, levend in de elfde eeuw, die in zijn Gesta Hammaburgensis Ecclesiae Pontificum onder meer de tempel van Uppsala in Zweden beschrijft. Deze was in zijn dagen nog een middelpunt van georganiseerde heidense religieuze beleving. Bij zijn beschrijving komen ook priesters aan bod, die onder meer verantwoordelijk waren voor het brengen van offers aan Thor, Odin en Frey. Verder beschrijft Adam van Bremen een festival dat elke negen jaar in het heilige bos bij de tempel plaats vond. Met de rol die Tacitus tijdens soortgelijke rituelen aan priesters toedicht in het achterhoofd hebben we een argument dat ervoor pleit om aan te nemen dat ook de leiding van dit festival in handen van priesters was.
Verder staan ons vooral taalkundige aanwijzingen ter beschikking. In de loop der eeuwen hebben zich in de verschillende germaanse gebieden een verscheidenheid aan benamingen ontwikkeld voor mensen die een priesterlijke rol vervulden. Veel van deze benamingen lijken specifiek terug te verwijzen naar het heidense priesterschap. Zo leggen sommige woorden de nadruk op de priester als iemand die offers brengt, zoals het oudhoogduitse bluostari.
Een veel voorkomende aanduiding voor een priester is het oudhoogduitse êwart of êwarto, dat letterlijk ‘bewaarder van de wet’ betekend. Ik deel de mening van Jan de Vries, dat het zeer twijfelachtig is dat dit begrip duidt op een functie ontstaan vanuit een puur wereldlijke juridische rol.5 De Vries meldt dat de zorg voor de êwa, dat behalve voor ‘De Wet’ of ‘De Waarheid’ ook voor de meer algemene religieuze en morele waarheden staat, een belangrijk aspect van de priesterlijke functie was. Vinden we hier al priesters in de rol van spirituele raadgever, zoals dat bijvoorbeeld bij de latere christelijke priesters het geval zou zijn?
Andere benamingen lijken de nadruk te leggen op de priester als iemand die contacten onderhoudt met de goden en in hun dienst staat. Woorden als het oudnoordse goði, het middenhoogduitse gotesman en het angelsaksische godesman zijn allen sterk verbonden met de woorden voor god in deze talen, te weten Gotte of god. Het oudnoordse hofgoði verbindt de priester met het hof (het heiligdom). Net als de oudhoogduitse benamingen harugari en parawari, die afkomstig zijn van de woorden haruc en paro. Dit zijn beiden aanduidingen voor een heiligdom en dan vooral een heilig bos. Deze benamingen suggereren dat in ieder geval op verschillende plaatsen binnen de germaanse wereld een deel van de priesters verbonden was met een heiligdom. Dientengevolge waren ze waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor het onderhoud van het heiligdom en het leiden van de ceremonieën aldaar. Dit strookt onder meer met de eerder genoemde beschrijving door Adam van Bremen over de priesters in Uppsala.
De scandinavische hofgoði was eigenaar van de tempel waarover hij het bewind voerde. Jan de Vries schrijft dat emigranten van Noorwegen naar IJsland vaak de heilige godenbeelden vanuit hun tempels meebrachten. In hun nieuwe thuisland bouwden ze dan een nieuwe tempel.6 In Hrafnkels Saga is te lezen hoe Hrafnkel na zijn aankomst in IJsland een tempel bouwt en daar offerde aan de goden. Nadat hij zich een vallei heeft toegeëigend, bindt hij de mensen in deze streek aan hem en wordt behalve hun priester ook hun hoofdman.7
In IJsland en waarschijnlijk ook in Noorwegen ging het priesterschap in het algemeen samen met het wereldse leiderschap. Een hoofdman was ook verantwoordelijk voor de religieuze offerceremonieën. Deze rol ging vaak over van vader op zoon. Zo lezen we bijvoorbeeld in Njal’s Saga over ene Jorund de Priester die een zoon heeft die Ulf Aur-priester genoemd wordt.8 Verderop in dezelfde saga lezen we over de hoofdman Flosi, die een zoon is van een Thord Freyspriester.9 Ook in Hrafnkels Saga zien we na Hrafnkels dood diens zoons hem opvolgen in een gedeeld priesterschap.
Het hoofdman-priesterschap kon behalve door overerving mogelijk ook met behulp van geld verkregen worden. Een aanwijzing hiertoe vinden we wederom in Njals Saga, waarin Njal probeert om het priesterschap voor zijn pleegzoon Hauskuld te kopen.10.
In de saga’s is verschillende malen te lezen dat priesters een actieve rol spelen in de procedures die plaatsvinden gedurende de ijslandse althing. Priesters treden hier onder meer op als raadgevers en scheidsrechters. Hier lijken we een echo te vinden van hetgeen Tacitus al schreef over priesters bij zuidgermaanse stammen die de volksvergaderingen aldaar in goede banen leidden. Mijns inziens is het echter waarschijnlijk dat er in de ijslandse situatie geen sprake is van een priester die zijn religieuze rol uitoefent, maar van een hoofdman die zich op zijn politieke taak richt. Wat wel uit deze vergelijking zou kunnen volgen is dat ook bij de zuidgermaanse stammen het priesterschap samen kon gaan met wereldlijk leiderschap. Maar dat is slechts gissen.
TOT SLOT
Probleem met de meeste door mij aangehaalde historische bronnen is hun betrouwbaarheid en objectiviteit. Vrijwel geen enkele van de auteurs heeft daadwerkelijk met germaanse priesters in contact gestaan. Veel van wat zij opschreven is van horen zeggen en is geschreven vanuit de achtergrond van waaruit zijzelf de wereld beschouwden. Enige krediet ontlenen deze bronnen in mijn ogen echter wel aan het feit dat de meeste redelijk eensgezind zijn in hun beschrijvingen van priesters en hun taken. Verder lijken zij ook overeen te stemmen met hetgeen uit de taalkundige aanwijzingen gehaald kan worden. Een belangrijke aanwijzing is bijvoorbeeld dat verschillende malen in tijd en plaats ver uiteen liggende bronnen er een relatie tussen priesters en de juridische dan wel politieke macht wordt gelegd. Waarschijnlijk lijkt me dat priesters door de eeuwen heen een belangrijke rol speelden bij de volksvergaderingen door de hele germaanse wereld. Soms zal dat een ceremoniële functie geweest, dan weer zullen priesters in de rol van (scheids-)rechter hebben opgetreden. In IJsland lijken de priesters de hele volksvergadering beheerst te hebben. Priesters lijken zowel bij de zuidelijke Germanen van Tacitus als bij de noordelijke Germanen uit de scandinavische saga’s een belangrijke bindende factor geweest te zijn. Zij leken de samenleving, of in ieder geval de stam, bij elkaar gehouden te hebben.
Verder lijkt uit de bronnen die ons ter beschikking staan op te maken dat de priesterlijke taken zich voornamelijk beperkten tot religieuze taken. Zij leidden de religieuze ceremonieën die verder gingen dan het bereik van familie of sibbe. Of dit ook voor de meer wereldlijke ceremonieën als huwelijken en dergelijke gold is uit de literatuur nergens te herleiden. Het enige waaruit je dit af zou kunnen leiden is Tacitus’ observatie dat priesters de enigen waren met de bevoegdheid verbonden te smeden.
Verder lijken priesters nog als raadgevers te hebben opgetreden. Ook hier weer in zaken die het bereik van de familie of sibbe overstegen. De priesters stonden, zeker als je het relaas van Tacitus leest, in contact met de goden en verkondigden hun wil. Zij duidden het lot van de stam of de natie. Zij gaven de richting aan waarheen een volk zich kon bewegen.
Hoewel zeker in het Scandinavië gedurende de vikingtijd priesters behalve religieuze ook politiek-maatschappelijke rollen vervuld hebben, is uit de bronnen geenszins af te leiden dat de Germanen net zo’n georganiseerde en met politiek verweven priesterkaste hadden als bij de keltische druïden het geval was. Met de druïden hebben ze in ieder geval gemeen dat ze niks over zichzelf hebben opgeschreven. Helaas zijn er daarnaast in het geval van de germaanse priesters echter maar weinigen die iets over hen hebben opgeschreven.
Hier aangekomen heb ik nog redelijk wat neer kunnen schrijven over iets waar in eerste instantie vrij weinig over te vinden lijkt te zijn. De kennis die bewaard is gebleven is fragmentarisch. Maar samen zijn zij eensgezind genoeg in hun beschrijvingen om tot een algemeen beeld van priesters bij de Germanen te komen.
Voetnoten:
1 De Belle Gallico VI, 21: “Neque druides habent, qui rebus divines praesint.” – Tevens hebben ze geen druïden, die over zaken betreffende de goden gaan.
2 Germania, hoofdstuk. 10: sacerdos civitatis
3 Historiam Ecclessiasticam, boek 2, hoofdstuk 13
4 Altgermanische Religionsgeschichte, blz. 276
5 Altgermanische Religionsgeschichte, blz. 277
6 Altgermanische Religionsgeschichte, blz. 278
7 Hrafnkels Saga, hoofdstuk 2
8 Njals Saga, hoofdstuk 25
9 Njals Saga, hoofdstuk 94
10 Njals Saga, hoofdstuk 97
Bronnen:
Altgermanische Religionsgeschichte II – Jan de Vries
Walter de Gruyter & Co., Berlijn, Duitsland, 1956, 1957
Teutonic Mythology Volume I – Jacob Grimm
vertaald door J.S. Stallybrass, Dover Publications Inc., New York, 2004
Dictionary of Northern Mythology – Rudolf Simek
vertaald door Angela Hall, D.S. Brewer, Camebridge, 2000
Hrafnkel’s Saga and other stories
vertaald door Hermann Pálsson, Penguin Books, Londen, 1971
Njal’s Saga – vertaald door Magnus Magnusson en Hermann Pálsson
Penguin Books, Baltimore, 1966
Internet bronnen:
De Belle Gallico, Liber VI – C. Julius Ceasar
De origine et situ germanorum – P. Corneli Taciti
Tacitus: Germania
Ecclesiasticam Gentis Anglorum, Liber Secundus – Bede
Bede: Ecclesiastical History of the English Nation, Book II
The Heathen Temple at Uppsala
uit: Kwartaaltijdschrift ‘Balder’, Joel 2006, nummer 38