© Draak 2008
Goden en geesten maken deel uit van mijn realiteit. Over het algemeen accepteer ik gewoon dat er, behalve alles wat we in het dagelijks leven met onze ogen in de fysieke realiteit voorbij zien gaan, ook nog een stel andere wezens mee doet. Deze noemen we bij gebrek aan beter ‘goden’ of ‘geesten’. Maar zo af en toe heb ik de behoefde om mijn gedachten aangaande deze laatste bestaansvormen wat meer op een rij te zetten. Wat zijn deze goden en geesten? Of beter gezegd: welke vorm geef ik ze, zodat ze niet alleen in mijn ervaringen met hen passen, maar ook binnen het kader van mijn eigen gefilosofeer aangaande de vorm en inhoud van het universum?
Voordat ik met het beantwoorden van die vraag begin is het denk ik van belang dat ik eerst een korte uitleg geef over hoe mijn visie op de wereld tot stand is gekomen. Daarmee wil ik overigens niet zeggen dat die visie nu al op een eindstation is aanbeland. Met elk boek dat ik lees en elke discussie die ik voer verandert deze visie wel enigszins.
Voordat mijn interesse aangaande wat er meer is tussen hemel en aarde aangewakkerd werd, zou je mijn houding agnostisch genoemd kunnen hebben, of misschien wel gewoon ongeïnteresseerd. Verder dan ‘er zal wel meer zijn tussen hemel en aarde’ ging mijn denken niet.
Thuis was dat ook niet echt een onderwerp waarover veel gediscussieerd werd. Op een gegeven ogenblik werd mijn nieuwsgierigheid naar dat ‘meer’ echter toch gewekt. Aanvankelijk richtte ik mij sterk op wat tegenwoordig veelal de westelijke mysteriën traditie genoemd wordt. Ik raakte enigszins bekend met de ideeën van mystici als Fortune, Regardie, Crowley, en Levi. Ik vond hun ideeën wat betreft de uitvoering van hetgeen waarmee zij zich bezig hielden meestal maar star en te sterk gericht op de vorm. Al gauw raakte ik geïntrigeerd door de methoden en theorie van de britse mysticus Austin Osman Spare en zijn hedendaagse navolgers, die onder andere onder de noemer chaosmagie werken. Zo raakte ik ook bekend met het werk van auteurs als Peter J. Caroll en Phil Hine. Spare propageerde een houding ten opzichte van realiteit waarbij aan niets geloof gehecht wordt en de geest ontvankelijk is voor alles wat tot haar komt, een houding die hij de naam Kia gaf. Misschien is dit wel de houding die het dichtst staat bij mijn houding ten opzichte van de wereld. Er zijn weinig dingen waarin ik geloof, maar veel dingen waarvoor ik open sta, of waartoe ik in ieder geval een poging doe open te staan. Verder sprak en spreekt zijn systeem van sigillenmagie, een vorm van magie die gebruik maakt van zelf ontworpen symbolen, mij aan, als de visueel en grafisch ingesteld persoon die ik ben. Daarnaast zijn de parallellen van deze techniek met het werken met bindrunen onmiskenbaar.
Deze elementen zijn later opgepikt door de al genoemde chaosmagie. Volgers van deze filosofie beschouwen chaosmagie wel als een meta-religie, dat wil zeggen een overkoepelende filosofie ten opzichte van religie. Dit overigens met een duidelijke focus op de mystieke tradities. De centrale visie die min of meer voortvloeit uit deze wat hoogdravende stellingname is dat door de ‘traditionele’ mystieke tradities en hun methoden te ontdoen van symboliek en dogma je als het ware een raamwerk over houdt van waaruit je je eigen magisch systeem kunt opbouwen. Eigenlijk is het dus een heel praktische benadering van mystiek die veel vrijheid schept. De mystiek wordt er min of meer ontdaan van de starre en dogmatische houding van veel van de ‘traditionele’ tradities.
Een onderwerp dat een aantal van de destijds door mij gelezen auteurs heeft behandeld, heeft mijn visie op wat goden zijn zeker beïnvloed. Het gaat hier om het creëren van en werken met zogenaamde ‘servitors’. Een nederlandse vertaling hiervan zou iets als ‘dienende geest’ luiden. Men gaat er vanuit dat het mogelijk is om zelf een geest te ‘maken’ die voldoet aan door jezelf opgestelde specificaties en voor een vooraf bepaald doel. Je zou met dit gereedschap dus je eigen krachtdier, beschermgeest of iets dergelijks kunnen maken. En het kan nog beter: creëer je eigen goden!
In deze periode ben ik ook in aanraking gekomen met het kernsjamanisme van Michael Harner en diens navolgers. Hun benadering van sjamanisme gaf me min of meer gereedschap in handen waarmee ik verder kon gaan experimenteren op het gebied van trancereizen en meer van dergelijke technieken. Dol als ik was op de vele mythologische verhalen die de wereld rijk is, begonnen goden al snel een rol te spelen in mijn experimenteren. Hoewel ze in het begin slechts symbolische waarde voor me hadden kreeg ik al snel meer gevoel bij hun aanwezigheid. De goden waren voor mij begonnen te leven.
Voor mij stond van het begin af aan vast dat, wanneer ik met bestaande goden werkte, ik zoveel mogelijk met goden uit één pantheon zou werken. Voor mij is een pantheon, met de daarbij horende mythologie en symbolen, een gesloten systeem. Werken met de losse elementen uit dit systeem op zichzelf is mogelijk, maar de interactie met je andere elementen is mijns inziens stukken sterker wanneer deze uit hetzelfde systeem afkomstig zijn. Omdat ik al met de runen werkte was de keuze voor het germaanse pantheon voor mij een logische. Daarnaast begon in deze periode mijn spiritualiteit zich erg op het land te concentreren. Voor mij vloeit alles in zekere mate voort uit het land. Alles grijpt erop terug. Het sloot voor mij dan ook het beste op mijn visie met betrekking tot het land aan, dat ik met geesten zou gaan werken die al een band hadden met dat land. Dat waren de germaanse goden, aangezien de mensen die in het verleden op het land leefden waar ik nu leef al een band met hen hadden.
Dat brengt me gelijk terug bij het hier en nu, want dat is hoe ik er nu nog steeds over denk. De germaanse goden maken nu, samen met een heel stel andere geesten die rechtstreeks uit de mythen en saga’s gekomen lijken te zijn, een belangrijk deel uit van mijn doen en denken. Ben ik in ze gaan geloven? In ieder geval accepteer ik hun aanwezigheid en accepteer ik dat sommige dingen die in mij of om mij heen plaats vinden te maken hebben met het feit dat ze er zijn of iets doen.
De enige manier waarop een mens kan bepalen wat iets dat buiten hemzelf bestaat is, is door middel van zijn zintuigen. Behalve uiterlijke vorm kunnen we hierbij uitgaan van de gedragingen van dat ding, of de afwezigheid van die gedragingen. Waar het diens bestaan ten opzichte van andere dingen aangaat, is alles dus terug te brengen tot twee zaken: vorm en gedrag. Alles wat een persoon niet aan een ander kan zien, horen, voelen, proeven of ruiken bestaat in principe niet, wat die persoon betreft.
Wanneer ik voor mezelf wil bepalen wat goden en geesten zijn kan ik niet afgaan op het aspect vorm. Ik heb zelf, op een enkele uitzondering na, nog nooit spontaan een god of geest voor me zien staan. Mijn interactie met goden en geesten vindt voornamelijk op basis van gevoelens plaats. In trance schep ik soms wel zelf een beeld van een geest waarmee ik wens te communiceren, maar dat is dan op basis van mijn voorstelling van de betreffende geest. Wanneer ik wil bepalen wat een god is, zal ik me dus moeten afvragen: wat doet een god? Welke rol vervullen goden en geesten in ons bestaan?
Om op die vraag een antwoord te kunnen vinden zullen we voornamelijk naar de interactie tussen goden, geesten en mensen moeten kijken. Deze interactie is namelijk de enige ervaring uit de eerste hand waaruit wij mensen kunnen putten. Als ik dan kijk naar de veelheid aan manieren waarop mensen, inclusief ikzelf, interactie hebben met goden en geesten, dan kan ik eigenlijk maar tot één antwoord komen. Zij stellen mensen in staat om grip te krijgen op anderszins ongrijpbare krachten. Grip in de vorm van meer helderheid, informatie, enerzijds en invloed, of in ieder geval een gevoel van invloed, anderzijds. Zij fungeren als het ware als tussenpersoon tussen onszelf en de psychische, maatschappelijke en natuurkrachten in en om ons. Goden en geesten zijn onze tolken naar die krachten toe. Ze vertalen ze als het ware naar voor ons begrijpelijke concepten en termen.
Om dat te kunnen doen moet een god of geest in staat zijn om met ons te communiceren. Tegelijkertijd moet hij of zij ook met die ongrijpbare krachten binnen en buiten ons kunnen communiceren. Mensen communiceren het gemakkelijkst met iets dat zij kennen, het liefst iets dat veel lijkt op hen zelf. Ik denk dat het daarom is dat goden en geesten in de interactie met mensen gewoon zijn menselijke karaktereigenschappen te hebben. Communicatie met onze medemensen gaat ons in de meeste gevallen nu eenmaal het makkelijkst af. Of deze menselijkheid een eigenschap is van de geesten zelf, of een invuloefening van onze geest, laat ik bij deze in het midden. Het ene schijnt mij niet reëler toe dan het andere. Al is er een puntje dat op de laatste mogelijkheid lijkt te duiden. Verschillende mensen schrijven een god of geest namelijk regelmatig verschillende eigenschappen toe. Dat beschouwend ligt het wat meer voor de hand dat onze eigen geest de vorm schept waarin wij goden en geesten denken waar te nemen. Men zou echter net zo goed kunnen denken dat zij dermate intelligent zijn, dat zij hun verschijningsvorm aanpassen aan de persoon waarmee ze te maken hebben.
Het bovenstaande doorlezend zou men tot de conclusie kunnen komen dat ik goden slechts als abstracte concepten zie, als niet meer dan een ergonomisch vormgegeven afstandsbediening met teletekstfunctie voor de extra informatie. Als zouden ze zaken zonder bezieling zijn. Dat strookt echter geenszins met mijn ervaringen. Ik bespeur tijdens mijn contacten met goden en geesten wel degelijk een bezieling die los lijkt te staan van mijn eigen geest. Dat gevoel van bezieldheid verkies ik te zien als een ervaring van een buiten mij liggende realiteit.
Hierbij kom ik op het punt waar ik dus verkies in iets te geloven. Mijn gevoel geeft aan dat sommige ervaringen afkomstig zijn van een bron buiten mijzelf. Dat standpunt vind ik nu eenmaal een stuk aanlokkelijker dan te moeten stellen dat ik mijzelf bij wijze van spreken voor de gek houdt en alles zich in mijn eigen brein afspeelt. Geloof ik daarmee ook in goden en geesten? Ik geloof dat ze een niet onbelangrijke rol spelen in de levens van vele mensen op deze wereld, van wie ik er een ben. De genoemde bestaansvormen zie ik als de bezieling van de ongrijpbare krachten die ik al eerder noemde. Dit is een bezieling die sommigen van ons nodig hebben om deze krachten te kunnen bevatten en vatten. Ze vertellen ons meer dan onze zintuigen ons los van elkaar kunnen vertellen. Ze vertellen iets over de essentie van dingen, een concept wat maar moeilijk in wetenschappelijke termen te vatten is. Je zou kunnen zeggen dat goden en geesten voortkomen uit de verborgen kunstenaar in de mens, de artiest. Veel kunstenaars doen een poging de essentie van dingen te vatten in hun kunst. Ik zie dit als een drang die in de meeste mensen huist. Het is de drang datgene, wat al onze zintuigen tezamen ervaren, samen te voegen tot één geheel. Dat is eigenlijk hetzelfde wat alle grote filosofieën binnen onze samenleving pogen te doen. Dat geldt zowel voor de vele religieuze filosofieën als voor de grote wetenschappelijke theorieën als chaostheorie, evolutie en atoomfysica.
Al eerder schreef ik dat ik me het liefst zo min mogelijk inlaat met geloof en dogma’s, waarbij ik geloof in dit geval eigenlijk als niet meer omschrijf dan een persoonlijk dogma. Menen dat het één de essentie van het andere is, klinkt redelijk dogmatisch. De inhoud van de essentie zelf heeft voor mij over het algemeen dan ook betrekkelijk weinig waarde. Een ieder zal die mijns inziens toch anders invullen. Het contact met die essentie vind ik daarentegen wel belangrijk. Voor mij is de belangrijkste waarde van geesten dat ik meen dat ze in contact staan met de kern van hetgeen waaraan ze verbonden zijn. Zo staat voor mij een landgeest dicht bij de essentie van een plek. Misschien zijn ze wel één. Door deze nauwe band zijn ze als het ware poortwachters naar hetgeen waaraan ze verbonden zijn. Zo leiden zij naar een nieuwe manier van dingen ervaren en naar nieuwe werelden achter deze dingen. Dit laatste heb ik in trancereizen vrij letterlijk zo ervaren. Dit is voor mij misschien wel de belangrijkste functie van goden en geesten, in mijn eigen ervaring tenminste. Zij zijn voor mij de sleutels naar nieuwe werelden, naar nieuwe ervaringen, naar nieuwe geestestoestanden en de zoektocht daarnaar is mijn voornaamste drijfveer om met ze te werken. Dit lezende zou je kunnen zeggen dat ik ze beschouw als mentale drugsdealers.
Dan rest mij tenslotte nog een vraag waar ik wat antwoorden op wil geven. Waarom is het voor mij van belang goden en geesten te eren? Ook zonder dit eren kan ik toch gewoon contact zoeken en met ze werken?
Wanneer ik goden aanroep voel ik hun aanwezigheid. Ik stel me als het ware open voor de energie van de god of geest die ik uitnodig. Dat is althans hoe ik het ervaar. Ik beschouw het eren als aandacht besteden aan een god of geest. Door herhaaldelijk aandacht te besteden aan een energievorm, in mijn geval in de vorm van een gevoel, wordt het gemakkelijker om de god of geest waarbij die energie hoort op te roepen. Het gevoel krijgt zo ook meer diepgang en meer betekenis waardoor het steeds makkelijker wordt om mee te werken. Dat is de voornaamste reden waarom ik begonnen ben bepaalde goden en geesten te eren. Ik wilde een band opbouwen om gemakkelijker met ze te kunnen werken. En ik onderhoud die band om dit in stand te houden. Daarnaast is er bij mij ook de behoefde ontstaan om die aandacht er herhaaldelijk te laten zijn. Zou er op goden en geesten een waarschuwing moeten staan dat ze verslavend kunnen werken?
Al met al is mijn verhaal over de goden een redelijk abstract verhaal geworden. Zoals ik al schreef, ga ik met ze om zoals ik dat met individuen zou doen, niet slechts als symbolen. Ik heb slechts een poging gewaagd om mijn gedachten over wat goden kunnen betekenen en voor mij betekenen op papier te zetten. Ik ben me er dan ook terdege van bewust dat dit geheel en al mijn visie is, gebaseerd op mijn eigen ervaringen met deze wezens. Ik heb ook geenszins alle vragen die er zijn omtrent goden en geesten beantwoord. Daar waar ik antwoorden denk te hebben gegeven ontkom ook ik er niet aan om af en toe terug te vallen op mijn eigen dogma’s. Mijn houding ten opzichte van deze antwoorden is, dat een redelijk argument altijd moet kunnen leiden tot een verandering in mijn houding ten opzicht van deze antwoorden. En met de opmerking dat ik van mening ben dat dit voor ieder antwoord van elke persoon ter wereld zou moeten gelden wil ik dit stuk besluiten.
uit: Kwartaaltijdschrift ‘Balder’, Herfstevening 2008, nummer 45