© Draak 2006
Sunna doet haar uiterste best om de slaper wakker te krijgen. Met volle kracht werpt ze haar stralen door de kier tussen de gordijnen in zijn ene oog. Knipperend gaat het oog open. Kreunend en mopperend draait de slaper zich nog een keer om. Hij voelt dat het bed naast hem al leeg en zelfs al koud is. Langzaam dringt het besef tot hem door dat zijn vrouw al enige tijd geleden uit bed moet zijn gegaan. Vanuit de nevenliggende kamer dringt het geluid van een rondgaand spinnewiel tot hem door. Hij strekt zich uit en komt langzaam van onder het warme dekbed te voorschijn. Hij beweegt zijn arm richting het nachtkastje en pakt … niets! Nogmaals voelt hij, maar de bovenkant van het nachtkastje blijft leeg. De paniek slaat toe en plots is hij klaarwakker. Met een soepele beweging zit hij op zijn knieën naast het bed en begint te zoeken. Misschien heeft hij het in zijn slaap van het kastje afgeveegd en ligt het nu onder het bed. Maar nee, ook daar ligt het niet.
Hij roept naar de kamer er naast: “Frigga! Heb jij Draupnir gezien?”
“Zo! Eindelijk wakker, oude man? Je ring heb ik niet gezien, nee. Je zult zelf wel het beste weten waar je die gelaten hebt,” zegt zijn vrouw terwijl ze hem vanuit de deuropening aankijkt.
“Hij zou op mijn nachtkastje moeten liggen. Waar ik hem elke avond neerleg als ik hem afdoe.”
“Heb je ‘m dan wel afgedaan gisteravond?”
“Grom. Mopper. Dat zal toch wel!”
“Niet in de zak van je woensdagse pak?”
“Het was donderdag gisteren, en toen had ik ‘m nog gewoon om.”
“Tja, moet je je troep maar netjes achter je opruimen,” zegt Frigga terwijl ze weer terug de andere kamer in gaat om verder te gaan met haar werk.
Mopperend roept Odin een walkure bij zich die op dat moment net langs het raam loopt. “Hilde, maak Loki als de wiedeweerga duidelijk dat ik hem onmiddellijk wil spreken. Oh, en laat die rooie zoon van me ook hierheen komen als je hem toevallig ziet.”
Een klein kwartiertje later zit de stormgod achter zijn bureau. Zijn gezicht staat op onweer. Het duurt niet lang voordat Thor binnenkomt, een onwillige Loki met zich mee trekkend.
“Je wil ons spreken, pa?”
“Vooral je vriend hier eigenlijk, maar misschien dat jij kan helpen,” zegt Odin terwijl hij zijn kwade blik op Thors metgezel richt. “Ben jij vannacht soms weer eens op het dievenpad geweest, Loki?”
Loki kijkt de god recht in zijn ogen aan en antwoord: ”Goh, last van een ochtendhumeur vanmorgen? Mis je iets dan?”
“Geef me een duidelijk antwoord. Ja of nee, “ zegt Odin met een grom.
“Wees dan eerst zelf maar eens duidelijk met wat je vraagt!”
“Dat doet er niet toe! Ik heb geen zin in woordspelletjes met jou …”
“Geen zin in woordspelletjes? Ben je ziek ofzo?” flapt Loki er tussendoor voordat Odin verder kan gaan.
De stormgod kan bijna niet meer uit zijn woorden komen van woede: ”W…weg jij! Ik wil je hier niet meer zien! Tenminste niet zonder mijn ring Draupnir! Je zorgt maar dat ik hem voor vanavond terug heb! Anders kun je weg blijven! En nu wegwezen!” schreeuwt Odin.
Mopperend beent Loki de kamer uit, op de voet gevolgd door Thor.
“Loki kan het weer oplossen hoor!” verzucht de god wanneer hij de deur uit loopt.
“Ga je die ring dan echt voor hem zoeken?” vraag Thor.
“Goh, ga je er niet eens vanuit dat ik ‘m gestolen heb? Dat valt weer mee. Maar Odin zal zijn woord houden als ik het niet doe en dan kan ik hem nooit meer zieken,” zegt Loki, nu met een grote grijns op zijn gezicht.
“Zal ik je helpen zoeken? Heb je al een idee waar je moet zoeken?” vraagt de dondergod.
“Je mag meekomen. Ik begin gewoon maar ergens met zoeken. Dan komt het antwoord vanzelf wel naar me toe zoals altijd.”
Prompt valt er vanuit de boom waar ze onderdoor lopen een dennenappel naar beneden. Thor en Loki kijken naar boven en zien zwarte en witte veren door de takken flitsen.
“Joehoe! Ekster! Mogen we je wat vragen?” roept Loki naar boven.
“Zeg je zinnen,” krast de ekster terwijl hij zich op een tak boven de hoofden van beide goden nestelt. ”Vraag je vragen.”
“Heb jij toevallig een glimmende ring gezien? Een toverring van goud?”
“Alfars ring roofde ik niet. Wel weet ik waar hij is. Ik weet wie erover waakt.”
“Wie heeft hem dan?” vraagt Thor terwijl hij de ekster dreigend aankijkt. “Waar wordt hij bewaard?”
“Voorbij het woud der Wanen. Verder door het dal der dwergen daar bevindt zich Boruns berg,” kwettert de ekster. “Geslonken tot een slang kroop Boruns kroost door de hal der krijgers. Daar roofde hij de ring.”
“Dus Boruns zoon heeft Odin’s ring gestolen? Kom op Loki, dan grijpen we die kwajongen!” roept Thor uit terwijl hij aanstalten maakt om meteen op pad te gaan.
“Ho! Ho! Rustig aan vriend Thor. We hebben het hier wel over Boruns zoon Balen, niet bepaald een kwajongen. Een helder brein onder de reuzen, net als zijn vader. Hij doet niet onder voor sommigen der Asen,” zegt Loki terwijl hij zijn gezicht in een plooi probeert te houden. “Maar laten we inderdaad maar op weg gaan. De dag is al bijna half om. Op naar Vanaheim.”
Na van de regenboogbrug afgedaald te zijn en enige uren door de wouden van Vanaheim gelopen te hebben stuiten Loki en Thor op een punt waar het pad zich in drieën splitst.
“Uhm, Loki. Weet jij waar we nu heen moeten? Weet jij eigenlijk nog wel waar we zijn?”
“Tuurlijk weet ik dat. We moeten hier … uh … uh. We vragen het gewoon aan die eland daar.”
“Welke?” vraagt Thor terwijl hij om zich heen kijkt en van schrik een sprongetje maakt als hij ineens een eland die achter hem staat van slechts enkele centimeters afstand recht in de ogen kijkt.
“Hallo eland,” zegt Loki na uitgelachen te zijn. “ Heb je ook een naam?”
“Ik heet Robun,” zegt de eland terwijl hij een verse hap gras wegkauwt.
“Robun, kun je ons vertellen welke weg naar het Dwergendal gaat?”
“Als je de rechter weg neemt vervolg je je pad.” zegt de eland.
“Goed, dan gaan we die kant op,” zegt Thor terwijl hij Loki mee trekt.
Na een paar uur door het bos gelopen te hebben verzucht Thor: “ Volgens mij lopen we nu al voor de vierde keer langs dezelfde plek.”
“Dat klopt,” zegt Loki, “ we zijn weer terug bij de viersprong waar de eland ons de weg wees.”
“Waarom heb je dan niet gewaarschuwd?”
“Zo leer je de omgeving nog eens kennen,” zegt Loki. “Ik geloof trouwens dat die eland eigenlijk Borun was. Hij heeft ons misleid en de verkeerde kant op gestuurd. Laten we het middelste pad eens proberen Hier rechts af dus.”
Na enige tijd dit pad gevolgd te hebben komen de twee vrienden inderdaad uit in het Dwergendal. Uit de mijnen klinken de echo’s van het gehamer van de dwergen die door het hele dal naar goud en edelstenen zoeken. In de verte zien Loki en Thor een hoge bergpiek oprijzen boven de hellingen die het dal omzomen.
“Dat moet Boruns berg zijn,” zegt Loki. “Er zijn geen andere bergen te zien.
Van achter hun zegt een dwerg met brommende stem: “Dat is niet Boruns berg. Voor die berg zul je daar bij die eikeboom rechts af moeten slaan. Die weg leidt je naar een pas die je uiteindelijk in een volgend dal brengt. Daar zul je de plaats die je zoekt vind. Dat is de waarheid, zowaar ik Bruon heet!”
De goden volgen de aanwijzingen van de dwerg op. Maar na een paar honderd meter realiseert Loki zich ineens dat ze wederom misleidt moeten zijn. “Die dwerg! Dat was Buron! Ik stel voor dat we gewoon het dal blijven volgen tot de berg die we daar zien.”
Zo vervolgen Loki en Thor hun weg naar de berg. Wanneer ze na nog een uur lopen bij de voet van de berg zijn aangekomen vraagt Thor:
“En nu? Hoe komen we nu binnenin de berg?”
“Vlak bij de top zie ik een grot. Kun jij daarheen klimmen?”
“Ja, natuurlijk!” zegt Thor terwijl hij aan zijn klim begint.
Terwijl Loki hem na staat te kijken hoort hij gesis. Vlak bij zijn voet kruipt een felgekleurde slang.
“Hallo slang. Kun jij me naar de binnenkant van deze berg leiden?”
“Zeker. Wanneer je naar de andere kant van de berg loopt vindt je daar een ingang!”
“Terwijl Loki aanstalten maakt om aan de rondgang te beginnen bedenkt hij zich. Hij draait zich plotseling om en grijpt de slang.
“Hoi Balen. Ik heb je wel door. Er is vast een snellere weg naar het hart van deze berg.”
Maar als slang is Balen te glad om vast te kunnen houden en hij glipt uit Loki’s hand. Snel steekt Loki zijn hand in het zand om meer grip te krijgen en grijpt Balen nogmaals stevig vast.
Dan verandert Balen plots in water dat zo uit Loki’s hand spoelt. Maar voordat Balen via de grond weg kan vluchten tovert Loki zichzelf om in een emmer en vangt Balen zo op. Voor hij de kans heeft de deksel te sluiten verandert Balen zichzelf snel in een mus en vliegt de emmer weer uit. Loki neemt nu de gedaante van een kat aan en weet Balen te vangen voordat hij ver weg kan vliegen.
“Je hebt me te pakken. Wat is het toch dat je wilt?”
“Jij hebt Odin’s ring gestolen. Hij wil hem terug en ik ben hem komen halen.”
“Inderdaad, je hebt me te pakken. Kom maar mee. Dan zal ik je er heen leiden. Zie je die vlierstruik daar? Daar onder bevindt zich een hol. Dat leidt helemaal naar het binnenste van de berg.”
“Jij gaat voor,” zegt Loki, wanneer hij Balen meeneemt naar de door hem aangewezen struik, “ik laat me niet nogmaals bedotten.”
Balen verandert zich weer in een slang en kruipt het hol in. Loki neemt de gedaante van een wezel aan en kruipt achter Balen aan. Na een lange tocht door het krappe hol komen ze uit in een grote ruimte binnenin de berg. Aan alle kanten staan hier gouden en zilveren voorwerpen opgestapeld. Kelken die rechtstreeks van koningstafels afkomstig lijken te zijn. Genoeg munten om alle landen van Noord-Europa mee te kunnen kopen en nog veel meer. Middenin de ruimte, verlicht door een zonnestraal die door een groot gat in de top van de berg valt, ligt de ring Draupnir op een grote kist. Net wanneer Loki naar de ring toe wil stappen wordt hij gegrepen door een grote hand.
“Wel, wel. Wie hebben wij hier?” buldert een stem die de hele berg doet schudden. “Is dat de kleine Laufey-zoon niet?”
Borun houdt Loki tussen twee vingers bij een voet vast, zodat hij ondersteboven voor het gezicht van de reus bungelt. Zo bestudeert de reus hem een poosje.
Met zijn allervriendelijkste glimlach zegt Loki dan: “Hallo Borun. Ik kom enkel voor Odin’s ring, dus …”
Luid lachend onderbreekt de reus hem: “Draupnir is nu onze ring. Dit kleinood zal ons alle rijkdom schenken die we ons maar kunnen wensen. En jij, Loki, eindigt in mijn maag. Maar eerst mag je nog een tijdje van Draupnirs schoonheid genieten,” zegt Borun tenslotte, terwijl hij aanstalten maakt om Loki in een kooi te zetten die aan de wand hangt.
“Nee niet in die kooi!” roept Loki uit terwijl hij met angst in zijn ogen naar een hoog hangende kooi kijkt. “Ik heb hoogtevrees!” Als Borun zijn blik volgt slaat Thor hem van bovenaf plotseling met volle kracht met Mjollnir tussen de ogen. Fataal getroffen stort Borun ter aarde. Balen, die dit alles heeft gadegeslagen, verandert zichzelf weer in een slang en probeert met Draupnir te vluchten. Net voor hij een smalle doorgang in kan kruipen om zo weg te komen, heeft Loki zijn voet al op hem gezet. Hoewel Balen zelf onder de voet vandaan weet te kan glippen, blijft de ring er achter steken en glijdt van Balens lijf af. Loki raapt Draupnir op en doet hem om zijn vinger. Terwijl hij hem bewonderend bekijkt duikt Thor achter hem op: “Als we nu meteen richting huis gaan redden we het nog om voor donker in Asgard terug te zijn.”
Loki stopt de ring snel in zijn zak en knikt dat ze inderdaad beter op pad kunnen gaan.
Terug in Asgard zit Odin op zijn troon. Zijn gezicht staat nog steeds woester dan de grootste stormwolken. Vanuit zijn ooghoek ziet hij een van de deuren opengaan. Een eenzame duistere figuur stapt de hal binnen. Door de kap van zijn mantel is zijn gezicht onherkenbaar in de schaduwen die de vuren in de hal werpen. In zijn rechterhand houdt hij een met runen versierde staf.
“Wat kom je doen, tovenaar?” snauwt de stormgod.
“Ik kom u berichten over een visioen dat ik gehad heb.”
“Vertel maar. Ik heb momenteel toch niks beters om naar te luisteren.”
“In het visioen kreeg ik door dat u snel veel rijkdom zal vergaren, wanneer u een feest houdt ter ere van uw bloedbroeder.”
“Wat! Nooit!” schreeuwt Odin.
“U wilt deze dus niet terug?” vraagt de tovenaar terwijl hij vanuit een wijde mouw zijn hand uitsteekt en deze voor Odin opent. Daarin ligt Draupnir. De tovenaar slaat de capuchon van zijn mantel naar achteren. Nu ziet Odin pas dat het Loki is.
Odin stamelt: “Jij… jij!” En terwijl hij snel Draupnir uit Loki’s hand grist begint hij luid te lachen. En die nacht is er een groot feest in Gladsheim!
uit: Kwartaaltijdschrift ‘Balder’, Herfstevening 2006, nummer 37